Anatomie van de Longen
De longen vullen het grootste deel van de borstkas. We hebben een linker- en een rechterlong.
De linkerlong bestaat uit 2 lobben: de bovenste en de onderste linkerlonglob. De rechterlong heeft 3 lobben: de bovenste, de middelste en de onderste rechterlonglob. De rechterlong is iets groter omdat in de linkerlong een uitsparing is voor het hart.
De longen zijn omgeven door het longvlies of pleura.
Luchtwegen
De luchtwegen zijn de buizen die de buitenlucht verbinden met de longblaasjes. De trachea of luchtpijp begint aan het strottenhoofd en loopt in de borstkas. De trachea wordt gesplitst in 2 primaire bronchi (enkelvoud bronchus), grote luchtwegen die elk een long binnengaan.
De bronchen splitsen op hun beurt weer in secundaire en daarna in tertiaire bronchi. De bronchi zijn omgeven door stevige ringen van kraakbeen die ervoor zorgen dat de luchtwegen niet dichtklappen.
Uit de tertiaire bronchi ontspringen de primaire bronchioli, kleine luchtwegen (tussen 0.5 en 5 millimeter in diameter) zonder kraakbenige ring. De bronchioli worden opengehouden door de elasticiteit van het omgevende longweefsel. Ook de bronchioli vertakken verder (ongeveer 15 maal) tot op het punt van de terminale bronchioli die eindigen in de longzakjes.
Bij elke vertakking wordt de totale omtrek van alle takken groter. Dit laat toe een zo groot mogelijke oppervlakte te creëren voor de uitwisseling van gassen.
Het geheel van de luchtwegvertakkingen noemt men de bronchiaalboom en zorgt ervoor dat de longen een heel sponsachtig aspect hebben. Om een idee te krijgen van het aantal luchtwegen en vertakkingen die zich in je borstkas bevinden: als men alle luchtwegen achter elkaar zou leggen komt men aan een totale afstand van ongeveer 2.400 kilometer!
Longblaasjes
De terminale bronchioli eindigen in de longzakjes (alveolaire zakjes) die bestaan uit clusters van longblaasjes of alveoli (enkelvoud: alveolus).
Een gezonde volwassene heeft ongeveer 300 tot 500 miljoen alveoli. Als men die allemaal naast elkaar zou uitspreiden komt men aan een totale oppervlakte van 100 vierkante meter.
Een alveolus is een zeer dunwandig zakje en wordt omgeven door een netwerk van bloedvaatjes: de haarvaten of capillairen hebben ook een uiterst dunne wand zodat er een minimale barrière is voor het uitwisselen van gassen. Het zuurstofarme bloed wordt aangevoerd door het rechterhart, geeft in de longcapillairen CO2 af aan de lucht in de alveoli en neemt zuurstof op uit dezelfde lucht. Het zuurstofrijke bloed wordt dan afgevoerd naar het linkerhart en van daaruit naar de rest van het lichaam.
In de celwand van de alveoli zitten cellen die het surfactant produceren: een vloeistof die zorgt voor een lagere oppervlaktespanning en die de gasuitwisseling vergemakkelijkt.
Interstitiële longweefsel
Het interstitiële weefsel is het weefsel dat zich tussen de luchtwegen en longblaasjes bevindt. Het bevat de bloedvaten, bindweefsel en zeer veel elastische vezels die toelaten dat de long kan uitzetten bij het inademen en terug samenvallen bij de uitademing.
Ademhalingsspieren
We zouden niet kunnen ademen zonder de hulp van de ademhalingsspieren. De belangrijkste ademhalingsspieren zijn:
- Het diafragma of middenrif
Het middenrif is een spierige structuur die de borstholte van de buikholte scheidt. Het diafragma is niet recht, maar koepelvormig: het buigt naar boven toe. Bij samentrekking van de spier wordt het middenrif rechtgetrokken (naar beneden) waardoor het volume van de borstholte toeneemt, de druk erin verlaagt en de lucht via mond en/of neus de longen ingezogen wordt.
Het middenrif is verantwoordelijk voor ongeveer de helft van de lucht die in de longen treedt. - De intercostale spieren of tussenribspieren
De intercostale spieren verhogen het volume in de borstkas door de ribben omhoog te trekken. Er zijn 3 lagen intercostale spieren. De buitenste laag verhoogt het volume in de borstkas door de ribben omhoog te trekken. De binnenste laag trekt de ribben omlaag en kan gebruikt worden tijdens het uitademen. Deze spieren staan in voor ongeveer een vierde van de lucht die in de longen komt bij het inademen - De hulpademhalingsspieren
Deze worden enkel gebruikt bij een verhoogde zuurstofnood (zoals bij inspanning of ademnood). De belangrijkste zijn de scalenus spieren of scheve spieren die lopen van de nekwervels tot de bovenste ribben en de musculus sternocleidomastoideus of borstbeen-sleutelbeen-tepelspier die aanhecht op het borstbeen, het sleutelbeen en achter het oor op de schedel. De hulpademhalingsspieren trekken de eerste ribben omhoog en verhogen op die manier het volume in de borstkas.